Aan een beroemde soefimeester, namelijk Junnaid, werd toen hij op sterven lag gevraagd… zijn hoofddiscipel kwam dichtbij hem en vroeg: `U gaat ons verlaten. Er is een vraag die vaak door onze hoofden heeft gespeeld maar we hebben nooit de moed gehad u die stellen. Wie is uw meester geweest? Dit heeft uw discipelen altijd zeer benieuwd want we hebben u nooit over uw meester horen spreken.’
Junnaid opende zijn ogen en zei: `Het wordt heel moeilijk voor me om te antwoorden want ik heb van bijna iedereen iets geleerd. Het hele bestaan is mijn meester geweest. Ik heb van elke gebeurtenis in mijn leven iets geleerd en ik ben dankbaar voor alles wat is voorgevallen want door al die lessen ben ik er gekomen.’
Junnaid zei: `Om jullie nieuwsgierigheid te bevredigen zal ik je drie gevallen noemen.
Het eerste: Ik had een keer geweldige dorst en ik liep met mijn bedelnap, mijn enige bezit, naar de rivier. Toen ik de rivier bereikte, kwam er een hond aanrennen die in de rivier sprong en begon te drinken. Ik bekeek me dat en smeet toen mijn bedelnap weg want die heb je niet nodig. Een hond kan het zonder stellen. Ik sprong ook in de rivier en dronk zoveel ik wilde. Mijn hele lichaam voelde heerlijk koel aan doordat ik in de rivier was gesprongen. Ik bleef nog even in het water zitten, dankte de hond en raakte zijn voeten met diepe eerbied aan omdat hij me een les geleerd had. Ik had afstand van alles gedaan, van al mijn bezittingen, maar ik was nog altijd een beetje aan mijn bedelnap gehecht. Het was een prachtig exemplaar, met heel mooi ciseleerwerk en ik was er steeds op bedacht dat iemand hem zou kunnen stelen. Om te voorkomen dat iemand hem zou gappen, ging ik er zelfs ’s nachts, alsof het een kussen was, met mijn hoofd op liggen. Dat was mijn laatste gehechtheid — de hond heeft me er vanaf geholpen. Het was zo evident: als een hond het klaarspeelt zonder een bedelnap… ik ben een mens, waarom speel ik dat dan niet klaar? Die hond was een van mijn meesters.
Nu de tweede,’ zei Junnaid. `Ik was verdwaald in een bos en tegen de tijd dat ik het dichtstbijzijnde dorp had bereikt, was het middernacht. Iedereen sliep. Ik dwaalde door het dorp om te zien of ik iemand kon vinden die nog wakker was en die me een onderkomen voor de nacht kon aanbieden. Eindelijk vond ik iemand. Ik zei tegen hem: `Het lijkt alsof er maar twee mensen in deze plaats wakker zijn, u en ik. Kunt u me onderdak geven voor de nacht?’
De man sprak: `Ik kan aan uw kleed zien dat u een soefimonnik bent…’ Het woord soefi komt van soef dat wol betekent, een wollen gewaad. De soefi’s hebben het wollen gewaad eeuwenlang gedragen en ze zijn naar dat wollen gewaad soefi’s genoemd. De man zei: `Ik zie dat u een soefi bent en ik vind het een beetje gênant om u mee naar huis te nemen. Ik doe het graag maar u moet wel weten wie ik ben. Ik ben een dief. Zou u wel de gast van een dief willen zijn?’
Junnaid aarzelde even. De dief zei: `U kon het maar beter weten. Ik zie u nog aarzelen. De dief wil wel maar de mysticus schrikt er nog voor terug het huis van een dief binnen te gaan, alsof de mysticus zwakker is dan de dief. Ik ben niet bang voor u. Feitelijk zou ik bang voor u moeten zijn. U zou me wel eens kunnen veranderen, u zou mijn leven wel eens kunnen transformeren! U uitnodigen is niet zonder gevaar maar ik ben niet bang. U bent welkom. Ga met mij mee naar huis. Eet, drink, slaap en blijf zo lang u wilt, want ik leef alleen en ik verdien genoeg. Ik kan wel voor twee mensen zorgen. En ik verheug me erop met u te kunnen bomen over diepzinnige zaken. Maar ik zie u nog aarzelen.’
En Junnaid begreep dat de man gelijk had. Hij vroeg om vergiffenis. Hij raakte de voeten van de dief aan en zei: `Inderdaad, ik ben nog maar heel zwak in mezelf bevestigd. U bent echt een heel sterk mens en ik zou graag mee naar uw huis gaan. En ik zou graag iets langer willen blijven dan één nacht. Ik zou ook graag wat sterker willen worden!’
De dief zei: `Kom mee!’ Hij gaf de soefi te eten, gaf hem te drinken en maakte een slaapplaats voor hem klaar. Toen zei hij: `Nu ga ik. Ik heb zelf nog iets te doen. Vroeg in de morgen ben ik weer terug.’
Vroeg in de morgen was de dief terug. Junnaid vroeg hem: `Heeft het iets opgeleverd?’ De dief zei: `Nee, vandaag niet maar morgen zal het wel lukken.’ En zo ging het aanhoudend, dertig dagen lang. Elke avond verliet de dief het huis en elke morgen kwam hij met lege handen terug. Maar hij was nooit verdrietig, nooit teleurgesteld. Op zijn gezicht viel niet af te lezen dat het niet was gelukt, hij was altijd blij gestemd. En hij zei dan: `Het geeft niet. Ik heb mijn best gedaan. Ik heb vandaag weer niets kunnen vinden maar morgen probeer ik het weer. En met Gods hulp kan me morgen gelukken wat vandaag niet is gelukt.’
Na een maand stapte Junnaid op en jarenlang was hij in de weer om het allerhoogste te verwerkelijken en altijd liep het op een fiasco uit. Maar elke keer als hij besloot om het erbij neer te gooien, moest hij aan de dief denken, diens glimlach en zijn gezegde: `Met Gods hulp kan me morgen gelukken wat vandaag niet is gelukt.’ Junnaid sprak: `Ik moest aan de dief denken als aan een van mijn grootste meesters. Zonder hem zou ik niet zijn wat ik nu ben.’
En dan het derde geval,’ zei Junnaid. Ik kwam eens in een klein dorp en zag een jongetje dat een brandende kaars droeg. Zo te zien liep hij naar de kleine tempel van het plaatsje om daar de kaars neer te zetten.’
En Junnaid vroeg: `Kun je me vertellen waar dat licht vandaan komt? Je hebt de kaars zelf aangestoken, dus moet je het hebben gezien. Wat is de bron van het licht?’
De jongen lachte en zei: `Wacht even.’ En hij blies voor de neus van Junnaid de kaars uit. En hij zei: `U hebt het licht zien uitgaan. Kunt u me zeggen waar het heen is gegaan? Als u me kunt vertellen waar het heen is gegaan, zal ik u vertellen waar het vandaan is gekomen, want het is naar dezelfde plek teruggegaan. Het is naar zijn bron teruggekeerd.’
En Junnaid zei: `Ik had beroemde wijsgeren ontmoet maar niemand van hen had ooit zo’n prachtige uitspraak gedaan: `Het is naar zijn bron teruggekeerd.’ Alles keert uiteindelijk naar zijn bron terug. Bovendien had dit kind me bewust gemaakt van mijn eigen onwetendheid. Ik had geprobeerd een gekheidje met het kind uit te halen maar ik stond zelf voor gek. Het liet me zien dat het stellen van domme vragen als `Vanwaar is het licht gekomen?’ niet bepaald een teken van intelligentie is. Het komt nergens vandaan, uit niets, en het keert terug naar nergens, naar niets.’
Junnaid zei: `Ik raakte de voeten van het kind aan. Het kind wist niet wat het daarvan moest denken. Het zei: `Waarom raakt u mijn voeten aan?’ En ik zei tegen hem: `Je bent mijn meester, je hebt me iets laten zien. Je hebt me een belangrijke les geleerd, een geweldig inzicht bijgebracht.’
`Sinds die tijd,’ zei Junnaid, `heb ik op niets gemediteerd en stilaan ben ik het niets binnengegaan. En nu is voor mij het uiteindelijke ogenblik aangebroken waarop de kaars uitgaat, de vlam uitgaat. En ik weet waar ik heen ga: naar dezelfde bron. Ik herinner me dat kind met dankbaarheid. Ik zie het nog voor me staan terwijl het de kaars uitblaast.’
uit de Osho Transformatie Tarot
…inspiratie voor het speelse in elke dag