Raak meer gecenterd, word alerter en leef bewuster, om het even waar je bent. Je kunt nergens anders naartoe. Alles wat moet gebeuren moet binnen in jou gebeuren en jij hebt het voor het zeggen. Je bent geen marionet en niemand anders heeft jouw touwtjes in handen. Je bent een volkomen vrije enkeling. Als jij beslist dat je in waandenkbeelden wilt blijven leven, kun je dat heel veel levens blijven doen. Als je besluit om ze op te geven, ben je er à la minute van verlost. Op het moment dat je dit leest, kun je al van je wanen bevrijd zijn.
Boeddha verbleef in Vaishali, de plaats waar Amrapali woonde. Amrapali was een prostituee. In de dagen van Boeddha was het in India gebruik dat de mooiste vrouw van een stad niet kon trouwen met één man in het bijzonder, omdat dit tot onnodige jaloezie, ruzie en strijd zou leiden. De mooiste vrouw diende nagarvadhu, de vrouw van de hele stad, te worden. Dat had niets schandelijks, integendeel, zo’n vrouw stond in hoog aanzien. Zij was geen ordinaire hoer. Ze werd alleen bezocht door de heel rijken of door koningen, prinsen, generaals, de hoogste sociale kringen.
Amrapali was heel mooi. Op een dag zag ze vanaf haar dakterras een jonge boeddhistische monnik. Ze was nog nooit op iemand verliefd geweest maar nu werd ze plotseling verliefd – op een jonge man maar indrukwekkend door zijn verschijning, zijn tegenwoordigheid van geest en zijn gratie. Alleen al zijn manier van lopen… Ze spoedde zich naar beneden en vroeg hem: `Over drie dagen begint het regenseizoen…’ Boeddhistische monniken reizen niet gedurende de vier maanden van de regentijd. Amrampali zei: `Ik nodig je uit om gedurende die vier maanden in mijn huis te komen wonen.’
De jonge monnik zei: `Ik zal mijn meester om toestemming vragen. Als hij het goedvindt, kom ik.’ De jonge monnik ging naar Boeddha, raakte diens voeten aan en kwam met zijn verhaal voor de dag. `Ze heeft me gevraagd om vier maanden bij haar te komen wonen en ik heb haar verteld dat ik het aan mijn meester zal vragen, daarom ben ik nu hier… wat u daarvan vindt.’ Boeddha keek hem in de ogen en zei: `Doe maar.’
Dat was even schrikken. Tienduizend monniken… Er viel een diepe stilte maar vol kwaadheid en sterke afgunst. Nadat de jongeman was weggegaan om bij Amrapali te gaan wonen, kwamen de monniken elke dag met roddelpraat aanzetten, zoals: `De hele stad is in beroering; er wordt maar over één onderwerp gepraat en dat is dat een boeddhistische monnik bij Amrapali inwoont.’
Boeddha zei: `Houden jullie je mond. Ik heb het diepste vertrouwen in mijn monnik. Ik heb in zijn ogen gekeken, daar heb ik geen begeerte gezien. Als ik nee had gezegd, zou hem dat niets gedaan hebben. Ik heb ja gezegd… en toen is hij zondermeer gegaan. Ik heb vertrouwen in zijn bewustzijn, in zijn meditatie. Waarom maken jullie je toch zo kwaad en ongerust?’
Na vier maanden verscheen de jongeman weer en raakte Boeddha’s voeten aan. Hij werd gevolgd door Amrapali, die als boeddhistische non gekleed was. Zij raakte Boeddha’s voeten aan en zei: `Ik heb me alle moeite gegeven om uw monnik te verleiden maar hij heeft mij verleid. Zijn tegenwoordigheid van geest en zijn gewaarzijn hebben mij doen begrijpen dat aan uw voeten plaatsnemen het echte leven is.’
En Boeddha zei tegen de verzamelde discipelen: `Wel, zijn jullie nu tevreden?’
Als meditatie diep is en het bewustzijn helder, kan niets die verstoren. Amrapali werd een van de verlichte vrouwen onder de discipelen van Boeddha.