Home => Oosterse Stromingen => Boeddhisme => Het pad van Boeddha

Het pad van Boeddha


Zolang we een spirituele benadering volgen met beloftes van verlossing, wonderen en bevrijding, zijn we gebonden door de ‘gouden ketting van spiritualiteit’.
Zo’n ketting mag misschien mooi zijn om te dragen, met haar ingelegde juwelen en fijne graveerwerk, niettemin houdt ze ons gevangen.

Mensen denken de gouden ketting voor de sier te kunnen dragen zonder erdoor gevangen te worden gehouden, maar ze bedriegen zichzelf.
Zolang iemands benadering van spiritualiteit gebaseerd is op het verrijken van ego, is er sprake van spiritueel materialisme, wat meer een zelfmoordproces is dan iets creatiefs.
Alle beloftes die we hebben vernomen, zijn pure verleiding.
We verwachten van de leer dat die al onze problemen zal oplossen; we verwachten dat we magische middelen zullen ontvangen om af te rekenen met onze depressies, onze agressie en onze seksuele frustraties.
Tot onze verrassing beginnen we er echter achter te komen dat dit niet zal gebeuren. Het is erg teleurstellend te beseffen dat we aan onszelf en ons lijden moeten werken en ons niet kunnen verlaten op een redder of op de magische krachten van yogatechnieken.
Het is teleurstellend te beseffen dat we onze verwachtingen moeten opgeven in plaats van voort te bouwen op het fundament van onze vooropgezette meningen.
We moeten onszelf toestaan teleurgesteld te zijn, wat betekent dat we onze ‘mij-heid’, onze verworvenheden opgeven. We zouden graag toeschouwer bij onze eigen verlichting zijn, toekijken hoe onze volgelingen feestvieren, ons vereren, ons bloemen toewerpen, terwijl er wonderen en aardbevingen plaatsvinden en goden en engelen zingen, enzovoort.
Maar dat zal nooit gebeuren. De verlichting bereiken betekent voor ego totale dood, de dood van zelf, de dood van ‘ik’ en ‘mezelf’, de dood van de toeschouwer.
Het is de uiteindelijke, definitieve teleurstelling.

Het spirituele pad volgen is pijnlijk. Het is een voortdurende ontmaskering, een laag na laag afpellen van maskers. Het brengt belediging na belediging met zich mee.
Een dergelijke opeenvolging van teleurstellingen inspireert ons tot het opgeven van onze eerzucht.
We vallen en vallen en vallen, totdat we de grond raken,tot we contact maken met de fundamentele gezondheid van de aarde.We worden het laagste van het laagste, het kleinste van het kleinste, een zandkorrel, volmaakt eenvoudig, zonder verwachtingen.
Wanneer we op die manier gegrond zijn is er geen ruimte voor dromen of frivole opwellingen, zodat onze meditatiebeoefening uiteindelijk vrucht gaat afwerpen.
We beginnen te leren hoe we een goede kop thee zetten, hoe we rechtop lopen zonder te struikelen. Onze hele benadering van het leven wordt eenvoudiger en directer en iedere leer die we horen of elk boek dat we lezen wordt een bruikbare ervaring.
Zij worden bevestigingen, aanmoedigingen om te werken zoals we zijn, een zandkorrel, zonder verwachtingen, zonder dromen.We hebben zoveel beloften gehoord, naar zoveel aanlokkelijke beschrijvingen van allerlei exotische plaatsen geluisterd, zoveel dromen gezien, maar vanuit het gezichtspunt van een zandkorrel, zal het ons een zorg zijn.
We zijn slechts een stofje in het heelal. Tegelijkertijd is onze situatie van een grote ‘ruimtelijkheid’, pracht en werkbaar, ja zelfs erg uitnodigend en inspirerend.
Als we een zandkorrel zijn, is de rest van het heelal, alle ruimte, alle plaats van ons omdat we niets in de weg liggen, niets te zeer opvullen en niets bezitten. Er is reusachtige openheid. We zijn heersers van het heelal omdat we een zandkorrel zijn.
De wereld is erg eenvoudig en tegelijkertijd uiterst waardig en open omdat onze inspiratie gegrond is op teleurstelling,waarin de ambitie van het ego ontbreekt.

Verveling heeft veel aspecten: enerzijds is er het gevoel dat er niets gebeurt, dat er misschien iets staat te gebeuren, of zelfs dat wat we zouden willen dat er gebeurt, in de plaats komt van wat er niet gebeurt. Anderzijds ervaren we de verveling misschien als een waar genoegen. Meditatie kan worden omschreven als het omgaan met koele verveling, verfrissende verveling, verveling als een bergbeek. Ze verfrist omdat we niets hoeven te doen en niets hoeven te verwachten. Een zekere discipline is echter noodzakelijk als we de frivole poging de verveling door iets anders te vervangen, te boven willen komen. Daarom werken we met onze adem als onze meditatie-oefening.

Gewoon met adem werken is een zeer monotone en weinig avontuurlijke bezigheid; er zijn geen ontdekkingen dat het derde oog zich opent of dat de chakra’s zich ontvouwen. Het is als een uit steen gehouwen Boeddha in de woestijn; er gebeurt niets, maar dan ook helemaal niets. Wanneer we beginnen te beseffen dat er niets gebeurt, realiseren we ons vreemd genoeg ook dat er iets waardigs plaatsvindt. Er is geen ruimte voor frivoliteit, geen ruimte voor jachten.
We ademen gewoon en zijn aanwezig.

Het heeft iets heel bevredigends en heilzaams. Het is alsof we een goed maal hebben gegeten en ons verzadigd voelen, in tegenstelling tot eten en proberen je honger te stillen. Het is een hele simpele benadering van gezondheid.
Er staat geschreven dat de Boeddha veel hindoeïstische meditatiepraktijken werd onderwezen. Hij roosterde zichzelf in vuur. Hij werkte met de energie van tantra door allerlei zaken te visualiseren. Hij zag lichtflitsen voor zijn ogen door op zijn oogballen te drukken en hoorde een gegons, zogenaamd een typisch yoga-geluid, door zijn oren dicht te drukken. Hij heeft al die dingen zelf doorgemaakt om tot het besef te komen dat deze verschijnselen foefjes waren in plaats van werkelijke samadhi of meditatie. Misschien was de Boeddha een domme yoga-student zonder enige verbeeldingskracht. Hoe dan ook, wij volgen zijn domheid, zijn voorbeeld als de verlichte, de samyak samboeddha, de volledig verlichte. Naarmate zijn benadering van meditatie meer gestalte kreeg, kwam de Boeddha tot het besef dat foefjes louter neurotische aandoeningen zijn.

Hij besloot op zoek te gaan naar het eenvoudige, naar wat er werkelijk is, om erachter te komen wat de relatie is tussen lichaam en geest, wat zijn relatie was met de uit gras gevlochten koesha-mat waarop hij zat en de bodhi-boom boven zijn hoofd. Hij onderzocht zijn connectie met alles op een heel simpele en directe manier. Het was niet bijzonder opwindend – hij ervoer geen flitsen van wat dan ook – maar wel geruststellend.

Tijdens de dagen van zijn verlichting vroeg iemand aan de Boeddha: “Wat is je bewijs? Hoe weten we dat je verlicht bent?”
Boeddha beroerde met zijn hand de grond. ‘Deze stevige grond is mijn getuige. Deze stevige aarde, dezelfde aarde is mijn getuige.’ Gezond, concreet en precies, zonder droombeelden, concepten, emoties, frivoliteit, maar in de grond zijn wat is: dat is de verlichte staat. En dat is het voorbeeld dat we volgen in onze meditatie. Voor de Boeddha was het niet zozeer de boodschap alswel de implicaties die belangrijk waren. Wij, als volgelingen van de Boeddha, hebben dezelfde benadering, belichaamd in het idee van vipashyana, hetgeen letterlijk ‘inzicht’ betekent. Inzicht heeft niet alleen te maken met wat we zien maar ook met de daarmee verbonden Implicaties, de totaliteit van de ruimte en de voorwerpen rondom. De adem is het voorwerp van meditatie, maar de omgeving rondom de adem is ook een deel van de meditatieve situatie.
Vervolgens wentelde de Boeddha het wiel van de dharma en zette de vier nobele waarheden uiteen: lijden, de oorsprong van het lijden, het doel en het pad. Dit alles werd ingegeven door zijn ontdekking dat er geweldig veel ruimte is waarin de universaliteit van inspiratie plaatsvindt.
Er is lijden, maar er is ook de omgeving rondom de oorsprong van het lijden. De hele zaak wordt wijdser, opener. Op de keper beschouwd was hij toch niet zo’n slechte yoga-student. Hoogstwaarschijnlijk was hij niet zo’n ster in hatha yoga maar hij zag de omgeving rond hatha yoga en pranayama. De Boeddha’s uitingen van fundamentele gezondheid waren spontaan. Hij preekte of onderwees niet op de gewone manier maar in hem ontwikkelde zich, naarmate hij zich verder ontplooide, de energie van mededogen en de onuitputtelijke bron van vrijgevigheid, en dat begonnen de mensen te merken.

Dit soort activiteit van de Boeddha is de vipashyana-oefening die wij proberen te doen. Het is het besef dat ruimte materie bevat, dat materie geen eisen stelt aan ruimte en omgekeerd ook niet. Het is een wederkerige en open situatie. Alles is gebaseerd op mededogen en openheid. Mededogen is niet zozeer emotioneel in de zin dat we het erg vinden dat iemand lijdt, dat wij beter zijn dan anderen en dat we ze moeten helpen. Mededogen is die totale openheid waarin de Boeddha geen vaste grond onder zijn voeten kende, geen gevoel van territorium. Zelfs zo sterk dat hij nauwelijks meer een afzonderlijk individu was. Hij was slechts een zandkorrel in de uitgestrekte woestijn. Door zijn onbeduidendheid werd hij ‘de verlichte der wereld’ omdat strijd afwezig was. De dharma die hij onderwees was zonder hartstocht, zonder agressie. Hartstocht is grijpen, vasthouden aan je territorium.

Dit is onze meditatie-beoefening, als we het pad van de Boeddha volgen, de beoefening van begeerteloosheid of non-agressie. We werken met de bezitsdrang van agressie: ‘Dit is mijn spirituele trip en ik wil niet dat jij je ermee bemoeit. Ga uit mijn territorium.’ Spiritualiteit, ofwel het vipashyana- perspectief, is een panoramische situatie, waarin we vrij kunnen komen en gaan en een open contact met de wereld hebben.
Het is de uiteindelijke geweldloosheid.

Uit: De mythe van vrijheid
Chögyam Trungpa