Tegenslag betekent alleen dat de dingen niet volgens wens verlopen en dat doen dingen nooit, dat kunnen ze niet. De dingen gedragen zich overeenkomstig hun aard. Lao Tse noemt die aard Tao. Boeddha noemt hem Dhamma. Mahavira heeft religie gedefinieerd als “de aard der dingen”. Er kan niets gedaan worden. Vuur is heet en water is koel. De wijze mens vindt rust in de aard der dingen, hij volgt de dingen in hun aard.
Als je meegaat met de aard der dingen, valt er geen schaduw. Dan is er geen tegenslag. Dan heeft zelfs verdriet iets helders, een schoonheid. Niet dat er geen verdriet meer bestaat — dat is er wel maar het is niet je vijand. Het wordt je vriend omdat je begrijpt dat je het niet kunt missen. Je kunt het mooie ervan zien en je kunt zien waarom het er is en waarom het nodig is.
Ik heb eens een oude gelijkenis gehoord. Het moet wel een heel oude geweest zijn want ze dateert van toen God nog op aarde woonde.
Op een goede dag kwam er een man naar hem toe, een oude boer. Hij zei: ‘Kijk, u mag dan God zijn en u mag dan de wereld geschapen hebben, maar één ding moet me toch van het hart: u bent geen boer. U kent zelfs het abc van het boerenvak niet. U hebt nog wat te leren.’
God zei: ‘Wat raad je mij aan?’
De boer zei: ‘Geef mij een jaar de tijd en laat alles gaan zoals ik het wil, dan zult u zien wat er gebeurt. Dan bestaat er geen armoede meer.’
God vond dat goed en de boer kreeg een jaar. Het spreekt vanzelf dat de boer van alles het beste vroeg, hij had alleen oog voor het beste: geen onweer, geen sterke winden, niets dat de gewassen kon bedreigen. Alles lekker en fijn. De boer beviel dat zo wel. Het koren schoot de lucht in! Als hij zon wilde, was er zon; als hij regen wilde, regende het zoveel hij wilde. Dit jaar liep alles goed, precies zoals het moest.
Maar toen het koren geoogst werd, bleek er geen graankorrel in te zitten. De boer was verbaasd. Hij vroeg God: ‘Wat is er gebeurd? Wat is er fout gegaan?’
God antwoordde: ‘Doordat elke uitdaging ontbrak, doordat er geen strijd geleverd hoefde te worden, doordat alles gladjes verliep, doordat je alles hebt vermeden dat kwaad kon, zit er geen kracht in het graan. Zonder wat strijd gaat het niet. Stormen zijn nodig, donder en bliksem zijn nodig. Ze schudden de ziel van het graan wakker.’
Deze gelijkenis zegt iets heel waardevols. Als je alleen maar gelukkig bent, alleen maar gelukkig en gelukkig, verliest geluk elke betekenis. Het is dan net alsof er met wit krijt op een witte wand wordt geschreven. Niemand zal dat ooit kunnen lezen. Je moet op een zwart bord schrijven, dan wordt het duidelijk. De nacht is even belangrijk als de dag. En de dagen van verdriet even onmisbaar als de dagen van geluk. Dat noem ik inzicht. Zodra je dat inziet, volgt ontspanning en die ontspanning brengt overgave. Dan zeg je: ‘Uw wil geschiede.’ Je zegt: ‘Doe wat u meent dat goed is. Als er vandaag wolken moeten komen, geef me dan wolken. Luister liever niet naar mij want ik begrijp maar heel weinig. Wat weet ik nou van het leven en de geheimen ervan? Luister niet naar mij! Gaat u rustig uw gang.’
En langzaamaan, naarmate je meer van het levensritme begrijpt, van het ritme van de dualiteiten en polariteiten, stop je met vragen, houd je op met keuzes te maken. Dat is het geheim. Leef met dit geheim en ontdek de schoonheid ervan. Leef met dit geheim en je zult ervan opkijken hoeveel zegen het leven brengt! Hoeveel geschenken het elk moment op je regent!