Home => Spiritualiteit & Nieuwe tijd => Paranormaal => BDE - Dood- Reïncarnatie => Bijnadoodervaringen bij kinderen

Bijnadoodervaringen bij kinderen


Men zegt dat kinderen die een bijnadoodervaring hebben gehad en daarin een ontmoeting in een andere sfeer dan de aardse hebben gehad, als geestelijk volwassenen terugkomen. Hun inzichten in de zin van hun leven zijn gerijpt op een niveau waar volwassen mensen een leven voor nodig hebben en dan nog lang niet klaar zijn met hun levensvragen, gesteld dat ze er ooit al aan toe zijn gekomen in deze voortrazende maatschappij van aanpassing en nivellering. Waardoor zouden juist kinderen deze “sprongmutatie” maken, terwijl je bij veel volwassenen met een BDE een veel moeizamer ontwikkeling ziet?

Ik meen hierover een gedachte te mogen neerleggen, zonder enige pretentie de bewering van de eerste zin hiermee stevig te onderbouwen. Het is één van die gedachten die door mensen die zich vastklampen aan natuurwetenschappelijke bewijzen van de tafel geveegd worden, ondanks de logica die eraan ten grondslag ligt. Maar ja, de uitgangspunten zijn nu eenmaal ontleend aan de gegeven inzichten die niet -of nóg niet- aan universiteiten en hogescholen worden ontwikkeld.
Als eerste gegeven wil ik vaststellen dat een bijnadoodervaring (BDE) voor wie hem overleeft altijd een zeer reële ervaring is. Daar kan hij/zij nooit omheen en ook de meest kritische buitenstaander zal in alle objectiviteit moeten erkennen, dat voor de ervaarder zelf dat feit vaststaat. Problemen beginnen pas waar de BDE door de omgeving niet als reëel erkend wordt. Voor alle duidelijkheid: iemand die een BDE als niet-reëel benoemt, kan of moet desondanks erkennen dat de BDE’er zelf geen twijfels daaromtrent heeft. Wel gaat de volwassen BDE’er zijn ervaring toetsen aan dat wat hem/haar Voor de ervaring aan schijnbare zekerheden in het leven was voorgehouden. Vooral als die kennis door veel studie was eigen gemaakt, is het niet eenvoudig zijn inzichten te herzien. En zeker theologische kennis die in strijd is met het weten na de BDE kan een bron van veel ellende betekenen, want wat als onomstotelijke belijdenis was aanvaard, laat men niet gemakkelijk los.

Hier ligt een aardig studieobject voor godsdienstfilosofen. Ik zal er hier dus niet verder over uitweiden; ieder begrijpt dit uitgangspunt. Ik heb dit hier alleen nodig om bij de eerste zin terug te kunnen komen.
Hoe komt het dat kinderen evenwichtiger reageren op zo’n buitengewone ervaring dan volwassenen in het algemeen. Waardoor is die geestelijke groei waar volwassenen vaak jaren voor nodig hebben, zich bij een kind als vanzelfsprekend en in korte tijd voltrekt?
Om tot een antwoord op die vraag te komen, moet ik een tweede gegeven poneren, n.l. de theorie* dat kinderen niet als onwetende wezens op de wereld komen, maar als incarnaties van zielen die een geschiedenis hebben. Hier op aarde, in andere sferen of beide, dat laat ik in het midden.

Dit tweede gegeven is uiteraard wel voor tegenspraak vatbaar. Het is evenmin bewijsbaar in strikt objectieve zin als de tabula-rasatheorie*), die in de pedagogiek trouwens ook al lang is verworpen. De herkenning van de sfeer waarin men verkeert tijdens een BDE waarover volwassenen rapporteren, geeft echter op z’n minst aanleiding tot het aanvaarden van het uitgangspunt dat ons eigenlijke bewustzijn uit die sferen voortkomt. Uitspraken van kinderen* die geen BDE hebben gehad, maar die nog onbevangen mogen zeggen wat in ze opkomt, tot wij ze vertellen dat ze nu maar eens “groot” moeten worden, versterken mij in de opvatting dat er bij kinderen tot een jaar of drie nog een min of meer vage herinnering aan hun herkomst bestaat.
Kinderen staan daar in de tijd gerekend nog het dichtst bij. In dat licht gezien, is het al minder verwonderlijk dat zij na een BDE als geestelijk sterk gegroeiden terugkomen. Het kostte minder moeite te herkennen wat was vergeten. Al is wat hierboven staat niet met waterdichte bewijzen te staven, voor mij is de logica hierin duidelijk genoeg tot hier toe.
Die afbakening stel ik zo nadrukkelijk, omdat wat nu volgt, voorlopig niet meer is dan een persoonlijke interpretatie, een hypothese zo u wilt die door ambitieuze academici op haar relevantie onderzocht kan worden.
Ik veronderstel dan, dat kinderen tot drie jaar tijdens een toestand van klinische dood geen enkel persoonlijk probleem hebben met de overgang naar de sfeer waaruit ze kort geleden nog voortkwamen. Zij zouden die uittreding wel eens als iets heel normaals kunnen ervaren. Het zou de moeite waard zijn, de reacties van gereanimeerde baby’s en peuters nauwkeurig te observeren. Het zou me niet verbazen als ze bijzonder driftig, angstig of kwaad gedrag vertonen, zoals dat ook bekend is van volwassenen, al realiseren dezen zich meestal meteen dat de artsen zich buitengewoon hebben ingespannen om dit resultaat te bereiken; zij houden zich dus wel beter in. Want dit “ondankbare” gedrag is terug te voeren op de teleurstelling die de confrontatie met onze werkelijkheid oproept vlak na de verheven beleving van de BDE. Zo zouden jonge kinderen de terugkeer kunnen beleven (of herbeleven als herhaling van hun geboorte) als een (opnieuw) afgesneden worden van de grote werkelijkheid, het eigenlijke thuis, waarin ze zich veilig en geborgen voelden en die tijdens de BDE als natuurlijke omgeving werd herkend.


Bij kinderen van drie, vier jaar tot een jaar of twaalf veronderstel ik een andere reactie die naarmate we het over een ouder kind hebben, zich meer zal richten op de wereld om zich heen: het kind zal de neiging hebben te vertellen van de mooie wereld waarin het verkeerde en omdat de herinnering van het jonge kind nog niet geheel was weggevaagd, zal het onbewust aannemen dat de volwassen toehoorder even verrukt zal zijn als het kind zelf. Dat hier een afschuwelijk misverstand kan ontstaan, is duidelijk. Het kind is voor de reactie van de omgeving volstrekt afhankelijk van de openheid en ontvankelijkheid van de ouders/verzorgers en zeker ook van de verpleegkundigen die het meestal het eerst ontmoet, omdat BDE’s nu eenmaal bijna uitsluitend voorkomen ten gevolge van een medisch kritieke situatie, waardoor het terugkomen plaats vindt in een ziekenhuisbed.
Voelt zo’n kind dat zijn/haar verhaal niet met dezelfde vreugde wordt ontvangen als die van het kind zelf, dan zal het dichtklappen en heel voorzichtig worden met het doen van mededelingen over deze ervaring. Bezorgde gezichten drukken de angst uit dat het kind wel eens een hersenbeschadiging van het incident zou kunnen hebben overgehouden en de berichten van het kind over een transcendente ervaring worden dan in dat kader geplaatst. In het verlengde van deze reactie ligt de overdreven vrolijkheid, het aaien over het bolletje en het “geruststellende” gebaar, waarmee men in wezen zegt: “Stil maar, het gaat wel weer over”. Onbegrip bij verpleging en medische staf leiden vanuit deze instelling tot het toedienen van kalmerende en versuffende middelen. Men zou zich moeten realiseren dat deze “behandeling” wordt toegepast om de eigen paniek te verbergen, het kind het zwijgen op te leggen en zeker niet om het kind zelf te helpen, al maakt men zich dat wel wijs natuurlijk.

De mogelijkheid van een panische reactie van ouders, gebaseerd op godsdienstige (waan)denkbeelden (“Het kind is van de duivel bezeten”) laat ik maar buiten beschouwing. In de hopelijk zeldzame gevallen waarin dit voorkomt, gaat het kind een buitengewoon zware tijd tegemoet en loopt een gerede kans, onder psychiatrische behandeling te komen.
Elke niet-accepterende en niet-begrijpende reactie van de directe omgeving -en in het bijzonder van de eigen ouders- zal het kind in een eenzame positie brengen. Onaangepast gedrag, zich uitend als teruggetrokken gedrag of als verdedigend, agressief gedrag, zal het kind in aanraking brengen met de kinderpsycholoog, een RIAGG of een schoolbegeleidingsdienst. Bij gebrek aan kennis over het fenomeen BDE zal het kind daarmee niet geholpen worden, maar eerder in een verder isolement gedrongen worden. Daarom is het van het grootste belang dat deze professionals goed op de hoogte zijn van het verschijnsel, zonder ze daarmee te dwingen in een eigen opvatting over leven en dood die ze niet onderschrijven. Maar een oncoloog hoeft zelf geen kanker gehad te hebben, om zijn patiënten te kunnen behandelen; hij moet wel de nodige kennis over de ziekte hebben. Waarom zou men dan van dit verschijnsel geen kennis hoeven hebben en zich een oordeel aanmatigen op grond van eigen hoogst subjectieve opvattingen en angsten?
Het kind zelf, ongeacht de wel of niet begripsvolle benadering van de omgeving, weet onomstotelijk dat zijn/haar ervaring reëel was; niets of niemand kan dit inzicht meer afnemen. Psychische problemen ontstaan niet op grond van de BDE, maar uitsluitend door een verkeerde benadering door de machtige omgeving van volwassenen.
Ik denk, dat in het algemeen te zeer onderschat wordt wat het betekent als een kind omringd wordt door volwassenen die voor zichzelf “zeker” weten dat er met het kind iets niet in orde is. Het kind ziet echter alleen mensen die niet weten wat het kind weet. Het is een angstaanjagende toestand, te vergelijken met iemand die in een ver vreemd land door niemand verstaan wordt, maar waar hem wel duidelijk wordt dat ze iets met hem willen doen, wat hij helemaal niet wil. Hij probeert dat duidelijk te maken, maar dat verergert de zaak alleen maar. De autochtonen die het uiteraard daar voor het zeggen hebben, bereiden een ritueel voor dat hij wel kent maar waarvan hij ook weet dat het zijn gezondheid ernstig zal schaden. Maar zij vinden, vanuit hun traditie, dat je iemand geen grotere eer kunt bewijzen dan hem dit ritueel te laten ondergaan. Doe daar maar eens wat tegen!

Jongeren in de puberteit zullen wellicht geneigd zijn zich maar niet uit te laten over hun ervaringen na een BDE. Zij zullen begrijpen of aannemen dat hun omgeving niet adequaat zal reageren. Maar ze zullen waarschijnlijk wel veranderen in hun opstelling ten opzichte van ouderen en leeftijdgenoten. Het lijkt me aannemelijk dat ze hun behoefte aan bravoure kwijt zijn door de geestelijke groei die ze hebben doorgemaakt, zoals gevestigde volwassenen na een BDE vaak plotseling alle ambities om “hogerop” te komen, kwijt zijn doordat ze de onbelangrijkheid ervan inzien, niet alleen met hun verstand, maar met hun hele wezen.

De behoefte om meer te leren zal bij tieners eerder verhoogd worden, omdat ze intuïtief weten dat kennis een middel bij uitstek is om hier te kunnen functioneren en aan de “opdracht” te voldoen. Niet om later veel geld te verdienen, zoals ze door de omgeving vaak wordt voorgehouden, maar om zo goed mogelijk in relatie te kunnen treden, ook zullen ze dit niet op deze wijze rationaliseren.

Misschien zie ik deze veronderstelde ontwikkeling te rooskleurig. Het zijn immers veronderstellingen. Maar als veronderstellingen niet geuit worden, kan er ook geen onderzoek naar plaats vinden.
Laten we in de komende tijd de waarneming eens verscherpen op het bovenstaande om zo tot een beter inzicht te komen in de gevolgen van een BDE op baby’s, peuters, kleuters, jonge kinderen en teenagers. Wie weet wat ze ons nog te vertellen hebben, om onze ontwikkeling naar de heelheid van de mensheid te vergemakkelijken.*


*) tabula rasa [filosofie], term gebruikt ter aanduiding van de positie waarin de menselijke ziel zich zou bevinden bij de geboorte, dus vóór alle ervaring, zo bijv. reeds bij Plato en Aristoteles.
* Zie o.a. de observaties en beschrijvingen van Dr. J. Klink in haar boeken “Vroeger toen ik groot was” en “Het onbekende venster”.
Van Dr. Melvin Morse, kinderarts, verscheen in vertaling “Nader tot het Licht”, bijnadoodervaringen van kinderen. (Uitg. Elmar, Rijswijk)

Van Dr. Melvin Morse, kinderarts, verscheen in vertaling “Nader tot het Licht”, bijnadoodervaringen van kinderen. (Uitg. Elmar, Rijswijk)

Voor meer informatie:
Bert van Schuijlenburg
E-mail schburg@home.nl

Bekijk ook

begeleiding na het sterven

Het kan zijn dat men bij het overgaan niets van het astrale ziet. Men ziet geen tunnel, of men is zich hier nauwelijks bewust van. Men ziet geen overleden familieleden, niemand die op hen wacht. Deze mensen blijven na hun overgang in de buurt van hun lichaam. In de kamer waar men gestorven is of in de buurt waar men verongelukt is.