In het prestigieuze medische tijdschrift The Lancet verscheen zopas een Nederlandse studie over 344 patiënten die een succesvolle reanimatie na hartstilstand hadden meegemaakt (zie ook De Morgen van 15 december 2001). Ze werden ondervraagd over hun herinneringen aan het gebeuren en 62 van hen (18%) verklaarden zich een speciale gewaarwording te herinneren. Dat ging van een gevoel van vrede tot visoenen en zelfs het verlaten van het lichaam. Die ondervraging werd na twee en na acht jaar nog eens overgedaan.
De auteurs geven toe dat er voor bijnadoodervaringen ook normale medische en psychiatrische verklaringen zijn, en dat ze zelfs experimenteel kunnen uitgelokt worden. Toch concluderen ze dat die verklaringen niet volstaan, omdat in hun studie slechts een kleine minderheid van de zieken verklaarde deze fenomenen ervaren te hebben. Volgens de auteurs kan de oorzaak niet lichamelijk zijn, want dan zouden alle patiënten een bijnadoodervaring moeten hebben. Verder tonen ze aan dat deze ervaringen een diepgaande invloed hebben op het latere leven, diepgaander dan bij de mensen die een hartstilstand hadden zonder meer.
Het bestuderen van BDE kan zeer interessant zijn, maar we hebben ernstige bedenkingen bij meerdere interpretaties van de auteurs.
In de inleiding schrijven ze dat het hun doel is de oorzaak van BDE vast te stellen. De normale verklaringen ervoor zijn: voorkennis, fantasie of dromen, toevalstreffers bij het raden, het nog deels functioneren van andere zintuigen, het zich selectief herinneren van de details die wel juist waren, mentale reconstructie, visioenen door de medicatie en de neiging tot het vertellen van een goed verhaal. Het cijfermateriaal dat de auteurs presenteren bevat enkele interessante elementen, maar zegt niets over de oorzaak van BDE. Toch besluiten ze dat de normale fysiologische verklaring niet klopt, omdat “zo weinig zieken deze ervaring hadden”. Deze redenering is absoluut niet aanvaardbaar, want zo zou men evenzeer kunnen zeggen dat bijv. delirium tremens (alcoholabstinentiedelirium, waarbij alcoholisten na onthouding hallucinaties krijgen) een bovennatuurlijke oorzaak moet hebben. Immers, niet iedereen ervaart een delirium, en niet iedereen ziet roze olifantjes. We dromen allemaal elke nacht uiteenlopende dingen, maar niemand herinnert zich alle dromen. Onze zeer plastische hersenen leiden duidelijk tot verschillende bewustzijnservaringen bij verschillende mensen, op grond van andere geheugeninhouden en van verschillende fysiologische toestanden van zenuwcellen en zenuwnetwerken . Dit kan niet slechts verklaard worden door een dissociatie van breinwerking en bewustzijn.
Hun andere reden om in buiten het lichaam treden te geloven is niet gebaseerd op hun cijfermateriaal, maar enkel op een verhaal van een verpleegster, waarover bijna geen objectieve medische gegevens worden verstrekt, dat blijkbaar niet gecontroleerd werd en dat daarnaast helemaal niet zo buitengewoon is. Het is gekend dat mensen die in een schijnbaar coma zijn soms toch alles hebben kunnen horen en onthouden wat rond hen gebeurde. Al bij al zijn deze twee argumenten helemaal niet overtuigend genoeg om in bovennatuurlijke oorzaken te gaan geloven. De verklaring die de auteurs naar voren schuiven is dat
(1) er “iets” is dat geen materiële substantie heeft,
(2) dat dit iets het lichaam kan verlaten,
(3) naar boven kan zweven,
(4) daar beeld- en geluidsopnamen maakt,
(5) deze bewaart en
(6) dan terug in de herinneringen van de patiënt overbrengt.
Dit zijn géén wetenschappelijke verklaringen, maar louter veronderstellingen, en dit niet op grond van wetenschappelijke vaststellingen, maar op grond van verklaringen van bepaalde patiënten.
Maar deze studie bevat nog meer merkwaardige aspecten. De gehanteerde scorelijst om vast te stellen of er sprake is van een BDE bijvoorbeeld. Het zich herinneren van “positieve emoties” wordt al aangerekend als een vorm van BDE. Een ander element in de scorelijst is het zien van “hemelse landschappen”, een begrip dat verondersteld wordt voor alle lezers duidelijk te zijn. Bovendien werd bij de latere ondervragingen een aantal patiënten “geherclasseerd”: ervaringen die eerst als BDE omschreven waren, waren dat nu niet meer, en omgekeerd bleek dat na twee jaar één derde van de patiënten uit de controlegroep dan toch wél meende een BDE te hebben gehad, iets wat ze voordien niet beseften. Zou de invloed van de BDE-verenigingen die voor de interviews zorgden daar iets mee te maken hebben? Deze zelfhulpgroepen hebben volgens ex-leden trekjes die zwemen naar indoctrinatie en sektevorming. Andere studies toonden een duidelijk verband tussen BDE en dissociatieve persoonlijkheidsstoornissen aan.
De hier besproken studie vermeldt wel dat “sommige” van de mensen met een BDE ook dissociatieve eigenschappen vertoonden, maar die waren “niet pathologisch”. We worden in het ongewisse gelaten over de diagnose en over het aantal patiënten met stoornissen.
De meeste hartstilstanden werden vastgesteld aan de hand van een ECG, maar hoe men de overblijvende vaststelde, wordt niet vermeld. Betreft het hier de hartstilstanden buiten het hospitaal? Al dan niet toevallig vertoonde die groep de meeste BDE-herinneringen. Maar waren de patiënten in kwestie wel “bijna dood”?
Sommige mensen die een zuurstoftekort in de hersenen hebben gehad, rapporteren eigenaardige herinneringen. Maar zoals C. French in zijn commentaar in hetzelfde nummer van de Lancet al stelt, weet niemand wanneer en hoe deze herinneringen ontstaan.
In het artikel wordt ook melding gemaakt van één geval waarbij een patiënt herinneringen zou hebben aan gebeurtenissen tijdens de afwezigheid van elektro-encephalogram (EEG)-signalen. Dat hebben de auteurs niet zelf geconstateerd, ze hebben het uit een Amerikaans boek. Een nul-EEG is echter niet altijd synoniem van hersendood. Een EEG is immers een meting van elektrische activiteit op de huid, terwijl de activiteit van de zenuwcellen (binnen in de schedel) nog een tijd doorgaat. Bij onderkoeling waarbij desgevallend een nul-EEG optreedt, wordt hiermee géén rekening gehouden voor de prognose op herstel!
Een andere reden voor de auteurs om niet te aanvaarden dat dergelijke visioenen dezelfde zijn als de experimenteel veroorzaakte, is dat de proefpersonen later geen ingrijpende veranderingen in hun levenshouding vertoonden. Dat is niet zo verwonderlijk, ze waren ook niet bijna dood. Heel wat mensen die de dood voor ogen zagen, ontwikkelen daarna een heel andere kijk op het leven, maar in de hier voorliggende studie doen ze dat evenmin allemaal. Voor elk aspect van een BDE bestaan normale verklaringen (cf. S. Blackmore en B. Greyson). De bewering van de auteurs dat wetenschappelijk niet is aangetoond dat actiepotentialen in zenuwcellen van de hersenschors overeenkomen met psychische belevenissen, willen we hier met klem tegenspreken. Tijdens rechtstreekse prikkeling met elektroden van neocortex-cellen kan men bij mensen rechtstreeks ervaringen wijzigen en induceren. Ook is het fenomeen van de zogenaamde fantoomervaringen bekend: mensen die bijvoorbeeld een arm missen, kunnen de sensatie hebben dat die arm er toch nog is, omdat het overeenstemmende gebied in de neocortex ongeschonden en actief is gebleven. De argumenten van Pim Van Lommel en co-auteurs om de normale wetenschappelijk onderbouwde verklaringen van tafel te vegen, raken kant nog wal. “Door het uitwendig aanbrengen van een magnetisch veld ter hoogte van de temporale kwab van de neocortex kunnen religieuze hallucinaties kunstmatig worden opgewekt.”
We willen hier nog volgende relevante wetenschappelijke feiten aanhalen: patiënten met wetenschappelijk aangetoonde temporale kwab-epilepsie verklaarden religieuze hallucinaties te hebben tijdens hun aanvallen (cf. de toen niet met de moderne middelen onderzochte Vincent Van Gogh), en bij perfect normale mensen die zich als vrijwilliger aanboden, heeft men door het uitwendig aanbrengen van een magnetisch veld ter hoogte van de temporale kwab van de neocortex religieuze hallucinaties kunnen opwekken. Ook de impact van allerlei drugs op de fysiologie van zenuwcellen én tegelijk op het bewustzijn van de gebruikers is genoegzaam wetenschappelijk bekend. Uit een zopas verschenen wetenschappelijk artikel van het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek en het Universitair Oogheelkundig Onderzoek blijkt dat plakjes hersencellen (neuronen en gliacellen) van mensen die 2-8 uur overleden waren, niet dood zijn, maar in vitro mits de nodige fysiologische voorzorgen nog tot 78 dagen in leven gehouden konden worden!
Wie zich afvraagt hoe de auteurs tot hun bovennatuurlijk besluit kwamen, moet zich even verdiepen in de schriftelijke conclusies en hypothesen die de hoofdauteur over dezelfde studie bracht op het BDE-congres in Antwerpen (2000), waar hij de verklaring zoekt in de kwantummechanica, die onder de vorm van fotonen het DNA van de hersenen zou beïnvloeden. Een kernfysicus aan wie we deze hypothese voorlegden, dacht dat we hem voor de gek hielden.
De auteurs Prof. Dr. Willem Betz (VUB), Prof.Dr. Walter Verraes (RUG) en Prof. Dr.Luc Crevits (RUG) zijn leden van SKEPP.
1Pim van Lommel, Ruud van Wees, Vincent Meyers and Ingrid Elfferich (2001): Near-death experience in survivors of cardiac arrest: a prospective study in the Netherlands. The Lancet, Volume 458, Number 9298, 15 December 2001, pp 2039-2045.